De tentoonstelling Oud Zeer belicht de vaak verzwegen geschiedenis van ruim twee miljoen Nederlanders met wortels in Nederlands-Indië/Indonesië. De portretten en verhalen laten de familiegeschiedenissen in zien van mensen met wortels in Nederlands-Indië/Indonesië – Indische Nederlanders, Nederlanders (Totoks) Molukkers, Chinezen uit Indonesië (Peranakan), Indo-Afrikanen en Papoea’s – van de eerste tot en met de vierde generatie.
Lees en bekijk hier de verhalen van Dido-Lisa, Elsbeth-Jorick, Wouter-Deja, Eefje-Milou, Ed-Jolanda, Corry-Raki, Vivian, Tony-David-Otis, Marius-Hedwig-Monique, Mary-Lisa, Meity-Jeremy, Hans-Rico-Rosa, Ruud-Sarah, Heiko, Malu-Arnold, Wendy-Chistien, Johnny-Diamo, Hans en Jan-Eva.
IK DOE HET ANDERS
VERDWAALD
JOHNNY: Ik ben van de tweede generatie, de generatie die alle frustraties en pijn van de eerste generatie heeft gevoeld én meegekregen. De militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) hebben hun leven voor Nederland gewaagd, zonder erkenning door de overheid. Na aankomst was er geen nazorg, waardoor wij kinderen de frustraties overnamen. Soms uitte dat zich in agressiviteit, maar ook in de weg niet kunnen vinden, verdwaald raken, waardoor sommigen hun toevlucht tot drugs namen.
DIAMO: Het is natuurlijk een generatie die vocht voor de Nederlandse vlag. Als je dan in het land komt waarvoor je hebt gevochten en onheus wordt behandeld, dan zit die frustratie heel hoog. Het is heel begrijpelijk dat de generatie van pa op een gegeven moment geen kant meer op kon. Zij wilden iets ‘goedmaken’ voor hun ouders.
DOORWERKING
JOHNNY: Mijn vader sprak weinig over de Japanse tijd. Na aankomst in Nederland werden zij als tweederangsburgers in oude barakken weggestopt. Zij waren niet in staat om hierover met ons te praten of uitleg te geven. Wat hij als ex-krijgsgevangene wel naar huis meenam, was de manier van straffen. Wij kregen geen gewone straf, maar de straffen die hij daar tijdens gevangenschap kreeg. Soms hing hij ons op aan een balk een halve meter boven de grond en gaf ons een pak slaag. Wanneer hij zijn traumatische ervaringen ging ‘bedrinken’ bewerkte hij mij na thuiskomst met zijn sigaren.
EEN VADER MET TWEE GEZICHTEN
JOHNNY: Het boek Astaganaga 50 Jaar Massada dat ik schreef, is een ode aan mijn vader. Hij had twee gezichten: de ene was heel lief, ondernemend en verzorgend, maar zodra de frustraties de boventoon voerden en hij zijn toevlucht in de drank zocht, had ik een vader die de oorlog mee naar huis nam. Dan werden wíj als krijgsgevangenen beschouwd. Voor de kleinkinderen was hij de liefste opa, maar ik heb zo’n vader nooit gekend. Mijn jongere broer Eppie kon hem niet vergeven. Door mij meer in zijn achtergrond te verdiepen, heb ik hem op zijn sterfbed uiteindelijk kunnen vergeven.
DIAMO: Doordat ik aan pa’s boek heb meegewerkt, begreep ik beter zijn pijn en thuissituatie.
MUZIEK WAS MIJN REDDING
JOHNNY: Het was mijn levensdoel mijn kinderen anders op te voeden en te benaderen.
DIAMO: Door de muziek is pa met veel Nederlandse organisaties en mensen in contact gekomen, waardoor hij veel spraakzamer is geworden en zich beter leerde verwoorden en inleven. Daar hebben wij, zijn drie kinderen, veel profijt van gehad.
JOHNNY: Samen met mijn broer Eppie heb ik de groep Massada opgericht. Zonder de muziek waren we zeer waarschijnlijk met drugs in aanraking gekomen en in de criminele sfeer terechtgekomen. Ik ben ontzettend trots op mijn kinderen, die alle drie heel creatief en muzikaal zijn. Zonder dat ik hen het gevoel gaf om dwangmatig iets te doen, hebben ze toch die trots overgenomen en hebben ze gezien: wat pa doet, dat kan ik ook.DIAMO: Pa is een mooi voorbeeld van hoe je negativiteit om kan zetten in een creatieve output. Dat probeer ik ook in mijn werk en naar mijn kinderen toe te doen. Die strijdvaardigheid omzetten in positieve daden vind ik waardevol om mee te geven aan onze nakomelingen. Ik hoop dat dit helend is voor de volgende generaties, waardoor zij niet worstelen met dezelfde situaties en frustraties als die van onze ouders.
WETEN WAAR JE VANDAAN KOMT
IK HAD GEEN JEUGD
ED: Op mijn zeventiende was mijn jeugd voorbij. Begin 1942 werd ik wreed gescheiden van ons gezin: mijn Nederlandse vader, Chinese moeder, oudere broer en drie zussen. Na de Japanse aanval op de Amerikaanse haven Pearl Harbor werd ik voor militaire dienst opgeroepen en al snel krijgsgevangen gemaakt. Met een Japans hellship (transportschip) kwam ik via Singapore in Birma, nu Myanmar, terecht. In de overvolle ruimen van het schip was voor de krijgsgevangenen slechts ruimte om te zitten of te liggen. Tijdens de drieënhalf jaar dwangarbeid aan de Birma-Siam-spoorweg had ik altijd honger. Pas na ruim vier jaar kon ik mijn moeder en zussen in Batavia kort bezoeken aangezien ik nog in Surabaya was gelegerd.
DISCRIMINATIE
JOLANDA: Mijn vader vertelde nooit iets over vroeger. Als klein meisje vroeg ik mij af of mijn familie uit India of ‘Indië’ kwam; dat wist ik niet eens. Áls papa al iets vertelde, dan begon zijn verhaal net na de bevrijding en over Nederland, waar hij in 1948 verder ging leren.
ED: In drieënhalf jaar lukte het mij om de HTS af te maken. Ik wilde naar de Technische Universiteit in Delft maar werd niet toegelaten en voelde mij gediscrimineerd door de toelatingscommissie. Bij Philips, waar ik mijn hele leven gewerkt heb, verdiende ik minder dan mijn Nederlandse collega’s die hetzelfde werk deden. Ik kreeg minder kansen om carrière te maken.
JOLANDA: Door de reis naar Thailand, die mijn vader en ik in 2013 met andere Indische veteranen maakten, georganiseerd door de Stichting Herdenking Birma-Siam- en Pakan-Baroe Spoorweg, ging hij voor het eerst in zijn leven over zijn gevangenschap praten.
ED: De saamhorigheid en kameraadschap tijdens die reis deden mij enorm goed; dat miste ik in Nederland.
EEN GROOT GAT
JOLANDA: Mijn vader is altijd ontzettend zorgzaam voor ons geweest, maar gevoelens werden niet getoond. Ik leerde niet goed voor mezelf opkomen. Door opmerkingen die mijn vader af en toe losliet, kon ik dat later beter plaatsen; tijdens zijn krijgsgevangenschap zorgde hij ervoor dat hij niet opviel. Na mijn studie ging ik op zoek naar antwoorden. Lange tijd voelde mijn familiegeschiedenis als een groot gat. Ik dacht: mijn familie woonde er maar kort, want opa kwam pas in 1918 in Indië aan. Niet zo heel lang geleden besefte ik dat mijn Chinese oma een lange familiegeschiedenis in Nederlands-Indië/Indonesië had. Ik had haar dus ontkend; ze deed niet mee in mijn familiegeschiedenis. Nu probeer ik meer over haar leven en familie te weten te komen.
EEN MENSELIJKER LEVEN
ED: Als ik terugkijk op mijn leven, zijn er veel belemmeringen in mijn ontwikkeling geweest. Ik hoop dat deze generatie zonder hindernissen een menselijker leven kan leiden.
JOLANDA: Nu ik zelf een familieboek heb gemaakt, krijg ik een beter beeld van mijn vader en meer begrip voor wat hij moest doorstaan en voor zijn zwijgen. Wanneer mijn neefje en nichtje ouder zijn, kunnen zij ontdekken waar zij vandaan komen en hoe het vroegere leven eruitzag, zodat zij minder gaten in hún familiegeschiedenis hebben. Uiteindelijk vormt dit ook een deel van je karakter en identiteit. Wij, de naoorlogse generatie, hebben een gezamenlijke geschiedenis. Het is goed te weten dat ik niet de enige ben met deze ‘struggle’, met een vader die er niet over kan praten.
NIET GEZIEN WORDEN
EEN GROOT ZWART GAT
JORICK: Opa en ik deelden de liefde voor tuinieren, iets wat hij als kind graag deed tijdens de vooroorlogse jaren. Verder vertelde hij niets over zijn jeugd. Ik vind dat jammer, dat hij dat nooit met mij gedeeld heeft.
ELSBETH: Mijn vader kón daar helemaal niet over praten. Ongeveer vier jaar voor zijn overlijden zei hij: “Er zijn zoveel kinderboeken over de Tweede Wereldoorlog die zich alleen in Europa afspelen. Zou jij, als schrijver van kinderboeken, mijn verhaal willen vertellen?” Aan de ene kant was het heel ontroerend dat hij het mij durfde toe te vertrouwen, aan de andere kant heel schokkend omdat ik hierover weinig wist. Dat grote zwarte gat, dat eigenlijk boven mijn hele jeugd en mijn volwassenheid heeft gehangen, dat was er daarna niet meer. Dat was heel fijn.
MOEDERZIEL ALLEEN
ELSBETH: Tijdens de Japanse bezetting verbleef mijn oma met twee kinderen in twee vrouwenkampen. Op zijn dertiende werd mijn vader door de Japanse bezetter wreed van zijn moeder en zusje gescheiden. Hij moest vanaf dat moment in een mannenkamp zien te overleven. Na de bevrijding zocht hij zijn vader, die in het ziekenhuis lag, dagelijks op, terwijl er aan alle kanten geschoten en gebombardeerd werd. Ondanks de levensgevaarlijke situatie lukte het eind 1945 om met het gezin op het hospitaalschip de Oranje naar Holland te vluchten.
LOSMAKEN
ELSBETH: Ik was een vaderskind en hij verwende mij met veel aandacht. Nadat hij rond mijn dertiende Indonesië bezocht, ging het na zijn terugkomst steeds slechter met hem. Ik begreep dat niet. Ik kwam net in de puberteit en ik wilde gewoon lekker leven en ik wilde mijn vader terug en had het idee: Indonesië heeft mijn vader afgepakt. Mijn vader trok zich terug en was vaak driftig. Ik voelde mij door zijn kampsyndroom niet gezien. Omdat er al genoeg spanning in huis was, ging ik hoge cijfers halen en vooral niet puberen.
JORICK: Ik ging juist wat meer uit de maat lopen als puber en ging tegen mijn moeder in.
ELSBETH: Toen mijn kinderen gingen puberen, dacht ik: het is ook goed dat dit gebeurt, anders moeten ze zich later van je gaan losmaken. Maar ik vond het verschrikkelijk moeilijk. Ik had daar helemaal geen ervaring mee.
JORICK: Mama’s boek over opa zijn zware jeugdjaren tijdens de oorlog heeft wat licht geworpen op bepaalde dingen. Nu begrijp ik opa en haar beter.
MEER BEGRIP
ELSBETH: Ik hoop dat er net zo’n begrip komt voor de oorlog in Azië als voor de oorlog in Europa. Ook voor onze families, die na aankomst hun leven probeerden op te pakken; dat dat soms of tijdelijk niet lukte; dat er geen ruimte was voor verwerking. En ook voor ons, de naoorlogse generatie, omdat het zwaar was om daarmee op te groeien, ondanks alle liefde die ik voor mijn vader heb.
JORICK: Het delen van die ervaringen sterkt mij: de naarste dingen die mij overkomen, zijn een stuk minder erg dan wat opa heeft meegemaakt. Als hij het kon doorstaan, dan moet het mij ook lukken. Opa stond lang in overlevingsstand, maar hij heeft doorgezet en dat is mijn inspiratie.
ELSBETH: Graag had ik nog tegen mijn vader willen zeggen: “Ik heb je vroeger tekortgedaan. Ik snap nu pas hoe eng en traumatisch het geweest is en dat je er dus een tijd niet voor mij kon zijn.”
GEEN FUNDAMENT
ONTWRICHT
HANS: Mijn kindertijd is geëindigd toen de oorlog in Nederlands-Indië/Indonesië uitbrak. Mijn vader werd vastgezet in een interneringskamp. Mijn moeder en wij, haar kinderen, bleven buiten het kamp omdat we in een hutje elders onderdak vonden. Ons hutje stond op palen en verder was het helemaal leeg. We hebben toen enorme honger geleden, kregen ernstige vormen van malaria en waren constant in gevaar door de dreiging van de Japanners en de Indonesiërs. Mijn moeder was lichamelijk een wrak en vaak ziek. Ze kwam amper nog buiten. Mijn drie oudere broers, die voor de Japanners moesten werken, zag ik zelden. Ons gezin hing als los zand aan elkaar. Hele dagen zat ik buiten op de trap. En als ik binnen was, dan kon ik alleen door de kieren zien hoe de buitenwereld eruitzag. Van tweeënhalf tot mijn zesde jaar heb ik zo doorgebracht.
GEEN PLEK VOOR GEVOELENS
HANS: In die oorlogsjaren is er geen fundament gelegd waar ik mijn latere leven op kon bouwen. Dit is ook niet hersteld. Na de oorlog brak de zogenoemde ‘Bersiap’* uit en kreeg ik te maken met het gevaar van de Indonesische vrijheidsstrijders. Door het aanhoudende geweld zijn we in 1947 naar Nederland gevlucht. Na de gezinshereniging begon voor mij een andere oorlog: we werden gehuisvest in een criminele buurt en mijn ouders konden niet meer met elkaar overweg. We waren een gebroken gezin. Er was geen plek voor mijn gevoelens. Tot 2007 was er ook vanuit de Nederlandse overheid geen erkenning voor de oorlogservaringen van buitenkampers**.
ROSA: Mijn vader en zijn broer hebben beiden een boek geschreven over hun herinneringen. Hierdoor heb ik een beeld gekregen. Tijdens een reis naar Indonesië stelde ik wel vragen, maar vroeg ik vaak niet door, omdat je zag dat het te veel emotie opriep, waardoor papa dichtklapte.
RECHTVAARDIGHEID
ROSA: Papa heeft altijd al een soort boosheid gehad tegen de hogere macht, het kapitalisme en algehele ongelijkheid. Dit gevoel komt echt uit zijn tenen.
RICO: Papa heeft veel oog voor de underdog. Ik denk dat dit een heel groot deel van zijn levenspad heeft bepaald, met studentenacties en nu klimaatacties. Dat je met de woede, ontstaan door je eigen ervaringen, ook ander onrecht om je heen niet wil laten gebeuren. Die zoektocht naar rechtvaardigheid hebben wij daardoor ook heel erg meegekregen: dat er altijd aandacht is voor je actief verhouden tot wat er in de wereld gebeurt.
DE LIEFSTE PAPA
RICO: Ik ben blij dat de familiegeschiedenis op schrift is vastgelegd. Dat die aan ons is overgedragen, zodat we ons daar de rest van ons leven in kunnen verdiepen. Dit maakt het ook makkelijker om er voor papa te zijn en er met onze ouders over te praten.
ROSA: Ik heb het geluk dat ik volwassen ben in deze tijd, waarin er in de samenleving plek is voor dit gesprek. Dat doet mij erg goed. En ik merk dat het papa ook goed doet. Laat daar, ondanks dat het veel te laat is, nu meer ruimte voor zijn.
RICO: Het is een ongelooflijk verhaal: dat je jarenlang in je eentje in een hutje hebt gewoond en dat je nu zo goed kan meedraaien in de samenleving.
ROSA: Het is echt een wonder dat het hem zo goed gelukt is om ondanks zijn eigen ervaring zo liefdevol voor zijn kinderen te zorgen. Ik heb altijd 100% aandacht gevoeld.
RICO: Papa is echt de liefste vader die je je kan voorstellen. Hij is er altijd voor ons.
HANS: Ik ben blij wanneer mijn kinderen en kleinkinderen gelukkig zijn en niet óók een oorlog hoeven mee te maken.
*Zeer gewelddadige maanden aan het begin van de Indonesische revolutie. “Bersiap” (Wees paraat) was de strijdkreet van de Indonesische vrijheidsstrijders.
**Buitenkampers waren Indo-Europeanen die niet geïnterneerd werden; ten onrechte werd vaak gedacht dat zij weinig oorlogsleed ondervonden terwijl zij eveneens onder zware omstandigheden van uitsluiting, schaarste en repressie leefden. Na 15 augustus 1945 waren zij, zonder de bescherming van het interneringskamp en de kampwachten, overgeleverd aan de vijandige nationalisten die streden voor onafhankelijkheid.
BRUGGEN SLAAN TUSSEN DE GENERATIES
OVERLEVEN
Mijn grootmoeder zei altijd: “Mijn grootste trauma is dat ik geen trauma heb.” Zij was een ongelooflijk sterke vrouw van het type ‘we moeten doorgaan’. Dat is natuurlijk ook een overlevingsmechanisme, want in haar leven is zó veel gebeurd. Soms hoorde ik – als zij vertelde over de Japanse bezetting en de daaropvolgende onafhankelijkheidsstrijd – de emotie in haar stem, het verdriet en de angst. Mijn Indische grootouders waren beiden schrijver en journalist, waardoor zij mij veel over hun vroegere leven en oorlogsverleden vertelden. Hoe opa als krijgsgevangene in drie kampen zat, waar hij enorme honger heeft geleden. En wat mijn oma als buitenkamper* tijdens de Japanse bezetting heeft moeten doorstaan.
ONTHEEMDING
In Nederland kwamen mijn grootouders in twee contractpensions terecht. Ze vonden het hier koud en ellendig. Oma beschreef hoe ze zich, staande op de Dam in Amsterdam met haar kinderen, had gevoeld: “Nog niet zo lang geleden renden jullie op blote voetjes over het erf. Nu staan we hier in de kou, helemaal ingepakt met zo’n stugge zware jas en muts.” Het contrast kon bijna niet groter zijn. Er was een gevoel van totale ontheemding. Eerst moest je je thuis verlaten, waar je niet langer welkom was. Daarna kom je aan in een land waar je wel de nationaliteit van hebt, maar dat niet je thuis is. Omdat mijn grootvader een stem wilde geven aan al die Indische Nederlanders die zich, net als hij, ontheemd voelden, begon hij een eigen tijdschrift: om zich te kunnen uitspreken, om het gevoel te delen en om binding te creëren met elkaar.
INDISCH ZIJN
Mijn wieg stond letterlijk op de redactie van het tijdschrift Tong Tong (nu Moesson). In hetzelfde pand in Den Haag woonden ook mijn grootouders. De redactie, de vrijwilligers en alle ‘ooms’ en ‘tantes’ die mij vertroetelden, vormden één grote familie. Het Indisch zijn was voor mij van jongs af aan een gegeven. Na opa’s overlijden nam oma het stokje over met hulp van mijn vader. Toen zij wegviel, realiseerde ik mij pas hoe bijzonder en uniek het erfgoed is dat zij met dat blad hebben neergezet én hoe bijzonder die geschiedenis is. Uiteindelijk heb ik het stokje overgenomen en ik zal er alles aan doen om hun erfgoed te beschermen.
MEER BEKENDHEID
Vroeger kregen velen na aankomst in Nederland te horen: “Jullie woonden tijdens de oorlog in ieder geval in een warm land en er hingen bananen aan de boom.” Die enorme onwetendheid over de gruwelijkheden die die generatie heeft meegemaakt en onbegrip voor wat het betekende om vervolgens je hele leven te moeten oppakken om in een vreemd land opnieuw te beginnen: dat is een groot onderdeel van de pijn die de gemeenschap ook nu nog met zich meedraagt. Met Moesson probeer ik de generaties met elkaar te verbinden en bruggen te slaan. Hoe de eerste generatie het heeft beleefd en hoe de jongeren het nu beleven. Niet iedereen komt zoals ik uit een gezin waar zo open over het verleden is verteld. Over de ontberingen, het doorzettingsvermogen, de moed en bovenal over de veerkracht die ze hebben getoond. Het zou fijn zijn als dat wat meer bekend wordt.
*Buitenkampers waren Indo-Europeanen die niet geïnterneerd werden; ten onrechte werd vaak gedacht dat zij weinig oorlogsleed ondervonden terwijl zij eveneens onder zware omstandigheden van uitsluiting, schaarste en repressie leefden. Na 15 augustus 1945 waren zij, zonder de bescherming van het interneringskamp en de kampwachten, overgeleverd aan de vijandige nationalisten die streden voor onafhankelijkheid.
PATRONEN DOORBREKEN
FLASHBACKS
CHRISTIEN: Mijn wieg stond in Jakarta. In 1954, op mijn vierde, besloten mijn ouders voor een betere toekomst naar Nederland te vertrekken. Mijn moeder moest haar moeder en broer achterlaten. Mooie herinneringen werden soms gedeeld, maar over de oorlog in Nederlands-Indië/Indonesië werd niet gesproken. Totdat mijn moeder op hoge leeftijd aangaf dat ze nog één keer terug wilde gaan. Tijdens de reis kreeg ze flashbacks en zagen wij hoe geëmotioneerd zij was: ze kon zich alles herinneren. Ik heb toen wel wat tranen laten vloeien.
WENDY: Toen ik op mijn 22ste voor het eerst Indonesië bezocht, voelde ik dat daar mijn roots liggen. Dat gevoel is niet uit te leggen.
OUDE WONDEN
WENDY: Bij opa en oma was het altijd fijn: er werd gegeten, gedanst, gitaar en ukelele gespeeld. Maar over oud zeer werd nooit gepraat, laat staan over de Japanse tijd. Wel herinner ik mij de spannende verhalen over geesten en dat er meer is tussen hemel en aarde.
CHRISTIEN: Mijn moeder wilde plezier maken: koken, dansen, eten, alles wat zij vroeger heeft moeten missen.
WENDY: Als jonge vrouw werd oma tijdens de oorlog geconfronteerd met een wereld die haar onschuld wegnam. Een tijd waarin ze geen keuze had en moest zien te overleven.
CHRISTIEN: Wat haar precies is overkomen, hield ze voor zichzelf. Misschien om ons te beschermen, of omdat sommige wonden te diep zitten om daar woorden aan te geven. Achteraf besef ik dat het lachen, dansen en koken haar manier was om haar pijn te onderdrukken. Zij kon haar liefde voor ons niet uiten met een aai of knuffel, omdat zij dit zelf nooit heeft gekend: zij uitte haar liefde door haar kookkunsten.
WENDY: Jouw liefde voor ons voelen we wél altijd.
CHRISTIEN: Ik heb mijn best gedaan en wat ik gemist heb, wilde ik mijn drie kinderen geven.
IMPACT
CHRISTIEN: Rond mijn zestiende ging mijn vaders gezondheid achteruit. Wanneer hij op tv een oorlogsfilm zag, raakte hij overstuur. Dan moest de tv uit. Mijn broers en zussen herinneren zich nog hoe zwaar vermagerd onze vader, die militair was in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), na het einde van de oorlog thuiskwam.
WENDY: Mijn beide opa’s hebben in het KNIL gediend. Wat voor impact moet dit hebben als je als kind je vader gebroken ziet thuiskomen uit de oorlog? Ik kan het mij niet voorstellen. Op latere leeftijd besefte ik: had ik hen maar meer gevraagd over wat de Japanse bezetting voor hen heeft betekend.
HELEND
WENDY: Onze hele familie maakt muziek: het geeft ons plezier en is helend. Muziek is magisch en verbindend. Als dj/producer geniet ik ervan om muziek te draaien en mooie klanken en melodieën over te brengen. Dan heb je geen woorden nodig.
CHRISTIEN: Vroeger praatten we niet over gevoelens, dus hield ik alles voor mezelf. Hiervan hebben we geleerd. Praat als je met iets zit, want door te zwijgen kan je veel verstoren. En besef dat je altijd hulp kunt vragen.
WENDY: Door met elkaar te praten en vragen te stellen, begrijp je meer van het oud zeer en vallen puzzelstukjes op hun plek. Eén ding is zeker: onze opa’s en oma’s hebben hun pijn met waardigheid gedragen.
NIET TE DICHTBIJ KOMEN
NOOIT VOORBIJ
Je kunt je zó vastbijten in een nare geschiedenis. Ik vind het heel moeilijk om weer van die oorlog los te komen. Als die je in zijn greep heeft, dan raak je die niet meer kwijt. Ik heb me nooit schuldig gevoeld, want het is mijn opa’s oorlog. Ik heb wel de druk gevoeld en eigenlijk steeds meer met de jaren. Een erkenning van de heftigheid van de onafhankelijkheidsstrijd en de erkenning van het bloed dat mijn opa als KNIL-officier aan zijn handen heeft gehad. En daar blijf ik nog steeds mee achter: een opa die eindverantwoordelijk is voor vele duizenden doden.
GRAPPIGE VERHALEN
Opa, van moederskant, was generaal geweest. Dat vond ik supertof. Dat ging ik op school vertellen. Mijn opa en oma hebben mij verder bijna niets verteld. Wel wist ik dat opa vroeger militair was en dat hij echt kon schieten. Als wij met de hond door het bos liepen, dan kon hij ineens zeggen: “Wat hoor je nou?” Dan begon hij te vertellen wat je hoorde als je op Sumatra op patrouille door het oerwoud liep en wat daar voor beesten waren. Dan kwamen er een soort kampvuurverhalen: grappige verhalen. En nu denk ik: het gaat allemaal over geweld.
AAN DE OORLOG ONTSNAPT
Doordat ze in 1938 met groot verlof naar Nederland kwamen, ontsnapten mijn grootouders en hun kinderen aan de Japanse interneringskampen. Mijn opa, die officier was, kwam in Den Haag bij het ministerie te werken. Hij weigerde om de erewoordverklaring van de Duitsers te ondertekenen en moest vijf jaar lang in krijgsgevangenschap. Na de oorlog had hij maar één doel, zoals hij zei: de ‘Jap’ (Japanner) op zijn bek slaan. Maar toen hij terugkwam in Indonesië waren de Japanners al niet meer de baas. Hij vocht tegen de Indonesiërs, die voor hun eigen onafhankelijkheid streden.
BESCHAMEND
Als historicus heb ik twintig jaar een televisieprogramma gepresenteerd dat Andere Tijden heet. Het rust op twee pijlers: getuigenverhalen en archiefbeeld. Na een jaar of vijf zei een regisseur tegen mij: “Kijk eens naar deze videoband.” Is dat je opa, die daarop staat?” En ik herinner me een soort golf die door me heen ging. Pas daarna, op mijn 40ste, ging ik mijn eigen Indische geschiedenis onderzoeken; dat vond ik best beschamend voor een historicus.
NOG ÉÉN KEER PRATEN
Ik begreep wel: dat verhaal van opa is niet zo grappig als het lijkt. Ik wilde niet te dichtbij komen. Ik stond sowieso niet dicht bij opa, want die vonden mijn broers en ik van oudsher heel rechts en reactionair. Ik was links en langharig. Ik keek neer op opa: die begreep de wereld niet. Wat ik me, toen ik dat archiefbeeld zag, ineens realiseerde is: die man heeft echt iets meegemaakt en ik heb ruzie met mijn opa gemaakt en ik had niks meegemaakt, zo gênant. Ik zou er nu heel graag met hem over willen praten. Zijn perspectief is niet het mijne, maar ik wil mijn best doen om het te begrijpen. Hoe was het voor hem? En hoe ga je door na al die duizenden doden?
DE ZWARTE BLADZIJDE INVULLEN
GEEN TOEKOMST
RUUD: Mijn vader vluchtte op 24-jarige leeftijd in 1958 naar Nederland, samen met andere verstekelingen, verstopt op het schip Johan van Oldenbarnevelt. In Indonesië was er voor hem als jonge Molukker geen toekomst meer. Aangekomen in Nederland werd hij in een detentiecentrum voor Indonesische verstekelingen in Doetinchem vastgezet. De regering wilde hen naar Indonesië terugsturen, maar in de Tweede Kamer heeft mevrouw Ten Broecke Hoekstra van de VVD keihard voor hen gevochten: “Als jullie die jongens terugsturen, hebben jullie bloed aan je handen.” Uiteindelijk moesten 37 van de verstekelingen, waaronder 30 Molukkers, naar Nieuw-Guinea, toen nog Nederlands grondgebied. Met slechts één koffer keerde mijn vader in 1962 uiteindelijk naar Nederland terug, vastberaden om hier een nieuw leven op te bouwen.
SARAH: Sinds de laatste jaren ben ik helemaal in die geschiedenis gedoken. Ik vroeg mij af: wat stroomt er eigenlijk voor bloed door mij heen en wat is er met mijn familie gebeurd?
DIT IS MIJN FAMILIE
RUUD: Die verstekelingen zijn een hechte groep geworden. Mijn hele jeugd waren zij mijn familie. Twee ooms van mijn vader die ook in Nederland terecht waren gekomen, werden mijn opa’s. Mijn vader zei: “Ik ben hier gekomen om een nieuw leven op te bouwen.” Over het verleden werd met ons nooit gesproken. Wel kreeg ik mee hoe belangrijk familie is. Voor mij is dat ook het belangrijkste: die verbondenheid met elkaar.
SARAH: Ook voor mij staat familie altijd op de eerste plaats. Ik weet dat zij mij altijd zullen steunen en achter mij staan.
VRAAGSTUKKEN
SARAH: Pas toen ik naar de theaterschool ging, viel het op dat ik er anders uitzag. En niemand sprak mijn ‘rare’ achternaam goed uit. Ik dacht: wat is die Molukse geschiedenis? Op school had ik er niets over geleerd en thuis werd er weinig over gepraat. Ik vind het lastig dat daar zoveel over gezwegen is. Daardoor is mijn generatie met vraagstukken bezig. Als ik zeg: “Ik ben Moluks”, dan is het: “Van die treinkaping?” Waarom wordt er alleen maar negatief over Molukkers gepraat? De echte geschiedenis staat niet in de geschiedenisboeken. Dit is een zwarte bladzijde; die moeten wij met ónze verhalen vullen. Door een podium te bieden om ons uit te spreken en te laten zien wat er echt is gebeurd. De huidige generatie voelt een vuurtje in zich: het moet nu, voordat het te laat is. Daarom ben ik het theatervak in gegaan: om mijn stem én andere stemmen te laten horen. Zodat iedereen zichzelf kan zijn.
RUUD: Daar ben ik heel trots op. Deze generatie gaat ervoor zorgen dat die zwarte bladzijde ingevuld wordt, om te laten zien wat de Molukkers uiteindelijk hebben bereikt; daar hebben ze voor geknokt.
EEN STEM GEVEN
SARAH: In het theater kan ik nu de verhalen vertellen. Hoe je kan voelen en ontdekken wie je bent. Door erover te praten ga je je senang (tevreden) voelen met jezelf en kan je beter met andere mensen omgaan.
RUUD: En laten zien dat wij trots zijn op wat de Molukse gemeenschap gerealiseerd heeft. Ondanks al de pijn die er geweest is en nog steeds is.
SARAH: Inderdaad mogen we met z’n allen een keer zeggen: “Kijk eens, wat doen we het goed met elkaar en wat zijn we hard bezig om een stem te geven aan al die ongehoorde verhalen.”
BLIJF HET VERHAAL VERTELLEN
HET BELOOFDE LAND
EVA: Ik ben met de Molukse cultuur opgegroeid. Van jongs af aan was ik nieuwsgierig naar onze familiegeschiedenis. Mama vertelde veel, waardoor ik opa vragen ging stellen. Hij vertelde over de oorlog, hoe ’s ochtends op school de Japanse vlag werd gehesen. Hij kon nog Japanse liedjes zingen en leerde mij tot tien tellen in het Japans.
JAN: Toen de Japanners Nederlands-Indië/Indonesië binnenvielen, was ik vijf jaar. Je moest altijd alert zijn om tijdig voor de Japanners te buigen. We wisten niet waar mijn vader, sergeant bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), verbleef. In 1951, op mijn veertiende, vertrokken we vanwege politieke spanningen tussen Nederland en Indonesië ‘tijdelijk’ naar Nederland. Tijdens de scheepsreis door het Suezkanaal gingen de ouderen richting de berg Sinaï bidden. Mozes leidde het Joodse volk naar het beloofde land. De ouderen dachten: op een dag gaan wíj naar de vrije republiek Maluku (Molukken) terug.
STRENG
EVA: Wanneer ik mij voorstel hoe dat ‘tijdelijke’ vertrek voor mijn (over)grootouders moet zijn geweest, vind ik dat pijnlijk. Bij ons thuis staat mijn overgrootvaders legerkist; dat is alles wat ze meenamen. Tot mijn zevende woonden mama en ik bij opa. Ik kreeg een strenge, soms wat militaristische opvoeding, zeker vergeleken met Nederlandse kinderen. Als ik niet kon slapen, moest ik in de gang squats doen tot ik moe werd.
JAN: Toen mijn dochter Amda een eigen woning kocht, vond Eva dat verschrikkelijk. Evengoed haalde ik haar drie keer per week op voor de lunchpauze.
EVA: Mijn opa heeft hard voor ons gezin en onze toekomst gewerkt. We brachten samen veel tijd door en gingen vaak op stap. Ik voel me minder verbonden met mensen die onze cultuur en geschiedenis niet kennen. Vaak hebben ze ook een hele andere kijk op het leven. Aan mijn nichten hoef ik niks uit te leggen en dat is fijn.
DOORZETTERS
EVA: Het is belangrijk dat jongeren op school leren waarom Molukkers in Nederland wonen en wat er in het verleden is gebeurd. Dat is nog steeds een groot gat in het onderwijs. Mijn familie is van ver gekomen. Het zijn allemaal doorzetters; dat probeer ik ook te zijn. Toch voel ik me vaak rusteloos: waar is mijn thuis? Hier voel ik mij door de onwetendheid over mijn achtergrond en opvoeding vaak onbegrepen. Daardoor heb ik wel geleerd om mij overal aan te passen.
JAN: Mijn vader wilde niet in Nederland blijven, hij wilde terug naar zijn achtergebleven familie. Hij bleef hier voor de toekomst van zijn kinderen. Op de Molukken liggen mijn ‘roots’, maar ook ik wilde hier een toekomst voor ons gezin opbouwen.
EVA: Dat ik nu aan de Universiteit Utrecht studeer, is echt een privilege. Ik denk dat mijn overgrootvader en opa dat nooit hadden gedacht. Dit is mogelijk doordat zij hier een bestaan opbouwden, door hun harde werk en doorzettingsvermogen. Hiervoor ben ik heel dankbaar en bovenal ben ik trots op mijn hechte band met opa.
JAN: Ik ben dankbaar dat ik Eva op een positieve manier kon stimuleren om haar eigen toekomst op te bouwen.
NASCHRIFT: EVA: Na mijn opa’s overlijden op 19 januari, anderhalve maand na het interview, vond ik zijn aanvraag voor de WUBO-uitkering. Hierin staan zijn traumatische ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië opgeschreven. Opa vertelde mij voornamelijk over zijn ‘geweldige’ tijd in Barak 2B in Vught en minder over de ontberingen tijdens de oorlogen. Nu pas kom ik achter opa’s oud zeer.
TROTS OP MIJN AFKOMST
NIEUWSGIERIG
WOUTER: Ik ben Nederlands met Indo-Afrikaanse roots. Door mijn uiterlijk heb ik mij als kind vaak anders gevoeld, en voelde ik mij erg verbonden met mijn Indo-Afrikaanse opa en oma. Mijn overgrootvader, geboren in West-Afrika, was door het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) als soldaat geronseld om te dienen in Nederlands-Indië/Indonesië.
Ik was altijd al nieuwsgierig naar opa’s leven. Ik wilde alles weten over zijn jeugd en zijn ouders. Ook vroeg ik me af hoe het was voor de andere Afrikaanse families op Java. Mijn familie woonde in Kampong Afrikan (dorp) op Poerworedjo.
EEN NIEUW BESTAAN
WOUTER: Mijn grootouders moesten na aankomst in Nederland helemaal opnieuw beginnen. Dat moet voor hen een grote uitdaging zijn geweest. Opa was een slimme en ambitieuze man, maar werd tegengewerkt omdat zijn Nederlandse diploma’s, behaald in de kolonie, niet erkend werden en hij bepaalde banen niet kreeg. Uiteindelijk is hij hierdoor altijd blijven studeren. Mijn broers en ik merkten hoe dit verleden doorwerkte. Onze moeder hamerde erop dat we ons best moesten doen op school. Hoge cijfers waren belangrijk.
OVERLEVEN
WOUTER: Voor de generatie van mijn moeder was er minder ruimte om het gesprek te voeren over het koloniale verleden en over wie je bent. Mijn moeder moest assimileren en overleven. Als derde generatie merk ik dat er nu meer ruimte is voor de zoektocht naar identiteit. Wij zijn vrij! Wij zijn niet gevangen en leven niet in een kolonie. Toch blijft de doorwerking van het koloniale verleden voelbaar, niet alleen in mijn zoektocht naar wie ik ben, maar ook in hoe deze samenleving mij en anderen nog steeds plaatst.
EEN BIJZONDERE OPDRACHT
WOUTER: Opa werd als negentienjarige jongen door de Japanners krijgsgevangene gemaakt en werd gedwongen te werken aan de beruchte Birma-Siam spoorweg.
DEJA: Ik ben blij dat opa bevrijd is en in Nederland kon gaan wonen.
WOUTER: In 2013 gingen we samen naar Thailand en Birma, nu Myanmar, om de langgekoesterde wens van opa in vervulling te laten gaan; het bezoeken van het graf van zijn broer op het ereveld Thanbyuzayat. Hier vroeg mijn opa of ik de verhalen over onze familiegeschiedenis wilde doorvertellen. Dit voelt nu als mijn levenstaak. Zo verwerk ik de pijn en het verdriet van mijn familieverleden. DEJA: Daarom heb ik voor de herdenking een mooie Melati-krans (de Indonesische jasmijn) gemaakt.
WEES JEZELF
DEJA: Mama komt uit Suriname, oma Hilda en de opa van papa uit Indonesië. Maar we zijn ook Afrikaans. Dat zijn heel veel verschillende landen! Ik ben trots op mijn haar en ogen.
WOUTER: Ik heb lang gezocht naar mijn identiteit en waar ik me thuis voel. Hoe ouder ik word, hoe belangrijker ik het vind dat je trots mag zijn op wie je bent. Dit is wat ik mijn dochter, Deja, wil meegeven: weet waar je vandaan komt en blijf dicht bij jezelf. Daarom vind ik het belangrijk dat onze familiegeschiedenis nooit zal worden vergeten en moet worden doorverteld. Wij, als derde generatie, dragen de pijn mee die aan ons is doorgegeven. Ik wil die pijn helen, zodat mijn dochter niet die doorwerking ervaart.
STRIJDVAARDIG EN HOOPVOL
GEVLUCHT
RAKI: Tot mijn 21ste durfde ik er niet voor uit te komen dat ik uit West-Papoea kom. Als het over Papoea’s ging, werden er altijd flauwe grappen gemaakt. De reden waarom mijn moeder met ons naar Nederland is gevlucht, was altijd een rode draad in onze opvoeding en mijn leven. Het was onderwerp van ons dagelijks gesprek. In Nederland was hierover geen kennis en was ons identiteitsverhaal uitgewist. De ommekeer kwam doordat ik mij erin ging verdiepen: wie ben ik nou eigenlijk? Ik ging met Indische en Molukse personen praten. Ik ging mijn moeder, tantes en ooms interviewen omdat er niks op school werd verteld. Dat werd een enorm keerpunt en een bron van kracht in mijn leven: wij zijn de bevolking van het grootste tropische eiland ter wereld met een rijke cultuur waar je trots op moet zijn. Daarmee vorm je dus dat andere verhaal.
WAAR IS MIJN PAPA?
RAKI: Mijn moeder vluchtte over zee uit West-Papoea* in een prauw (boot) met drie jonge kinderen. In een vluchtelingenkamp, aan de oostelijke kant van het eiland, werd ik geboren. Na de Indonesische overname in 1962 leefden we namelijk in grote onzekerheid, mede door de gevangenschap van onze vader en de bedreigingen die we ontvingen. In 1985 kwamen we aan in Nederland, dat ons als voormalig kolonisator asiel verleende. We werden omringd en deels gedragen door de Papoea-gemeenschap om wat er gebeurde in West-Papoea. Vanaf dag één nadat mijn moeder door een krantenartikel in het nieuws was, praatten we er thuis openlijk over en hoe we samen de situatie konden verbeteren.
CORRY: Behalve over de dood van Arnold, hun vader; dat vond ik te zwaar voor de kinderen. Totdat Raki mij op vijfjarige leeftijd vroeg: “Mama, waar is papa? Hoe laat komt papa thuis?” Dit was het moment. Ik pakte zijn hand en zei: “Nee, papa komt niet thuis. Papa is vermoord.”
RAKI: Pas vele jaren later toonde zij mij en mijn drie broers de foto’s. Hoe hij werd aangetroffen met martellijnen en schotwonden in zijn been.
CORRY: Mijn man was curator in een museum en schreef en zong protestliederen. Het Indonesische leger verdacht hem van separatisme en verzet.
VERZETSSTRIJDERS
RAKI: De vrijheidsstrijd, de cultuur en de identiteit van de Papoea’s zijn de belangrijkste thema’s in ons leven, naast de rol van onze vader in Papoea. Na de moord werd hij een legende. Daar probeerden we ons zo goed mogelijk in te verdiepen.
CORRY: Van jongs af aan zei ik: “Jullie moeten het werk van jullie vader voortzetten.” Uiteindelijk gingen zij het verhaal delen. Raki reist nu over de wereld om het verhaal te vertellen.
RAKI: Na de dekolonisatie is het leed en verdriet niet opgehouden. Het etnisch geweld gaat door. In plaats van te focussen op integreren, zijn wij verzetsstrijders, omdat het pijn doet om weg te kijken van het leed dat daar gaande is. Dat heeft mijn leven gevormd, dat we zoveel offers moeten brengen. Het verhaal is niet geëindigd bij mijn vader. Generaties Papoea’s daarna hebben zich verzet tegen de mensenrechtenschendingen. Dat verzet, het verlangen naar vrijheid, daar zit een grote opoffering in. En die trauma’s… die blijven. Je komt niet aan verwerken toe omdat je je stem moet laten horen. Wij, de Papoea’s, willen Nederland, maar ook de wereld laten zien hoe veerkrachtig wij zijn en dat we – ondanks alle ellende daar vandaag de dag – een hoopvol perspectief creëren.
*Nieuw-Guinea was tot 1962 een kolonie van Nederland. Door de politieke ontwikkelingen en inmenging en druk van Amerika, kregen de Papoea’s niet hun beloofde onafhankelijkheid. Zij voelen zich door de Nederlandse overheid in de steek gelaten.
EEN ZWARE DEKEN
BESEF
MILOU: Van jongs af aan heeft mijn moeder me meegenomen naar de jaarlijkse herdenking voor vrouwenkampen. Op het moment dat ik het huis uitging, maakte ik zelf de keuze om mee te blijven gaan, omdat ik het gezamenlijk herdenken belangrijk vind. Onlangs zag ik een documentaire over de vrouwenkampen. Dat was het moment dat ik pas echt besefte hoe heftig die Japanse bezetting geweest moet zijn, zowel voor mijn oma in een vrouwenkamp als voor mijn opa die krijgsgevangene werd.
EEFJE: Ik heb mezelf niet gerealiseerd toen ik opgroeide, dat de oorlog voor mijn ouders nog zo dichtbij was. Dat besef kwam pas op latere leeftijd. Door een opleiding werd ik uitgedaagd om naar mijn eigen achtergrond te kijken. Daardoor werd ik me heel erg bewust van mijn Indische identiteit en de impact die de ervaringen van mijn ouders op mij hadden.
ONUITGESPROKEN EMOTIES
EEFJE: Mijn moeder was iemand die zich groothield, die haar schouders eronder heeft gezet. Mijn vader bleef altijd maar doorgaan en klaagde nooit. Deze manier van doen hielp hen om door te gaan in en na de oorlog. Emoties van boosheid en verdriet werden bij ons thuis niet uitgesproken, maar waren wel voelbaar aanwezig. Dit voelde voor mij vaak als een zware deken.
MILOU: Ik denk dat mijn moeder die zware deken heeft meegenomen, die was soms bij ons thuis ook voelbaar. Zoals die emoties die er wel zijn, maar niet worden besproken. Dat speelt nog steeds wel in onze familie. Ik houd mijn verdriet of emoties ook liever voor mezelf, dan anderen ermee te belasten. Ik denk dat dit zeker iets is wat van mijn moeder afkomstig is.
SCHULDGEVOEL
EEFJE: Ooit zei een vriendin tegen mij: “Ik zie zoveel verdriet in jouw ogen.” Daar ben ik over gaan nadenken en ik realiseerde me dat dat niet mijn verdriet was. Het was het verdriet van mijn ouders dat ik zó sterk voelde in huis. Door een familieopstelling kon ik kijken hoe ik dat verdriet weer terug kon leggen bij waar het hoort. Toch merk ik nog steeds – als ik iets heel fijns meemaak of wanneer ik mij helemaal gelukkig voel – dat er ook direct een soort schuldgevoel bij komt.
MILOU: Omdat mijn moeder betrokken is bij herdenkingen en er veel mee bezig is, is er nu meer bespreekbaar. Voor ons is het makkelijker om samen te beredeneren waar bepaalde karaktertrekken echt vandaan komen. Die gelegenheid heeft mijn moeder minder gehad met haar ouders.
LIEFDEVOL
MILOU: Mijn grootouders waren zachtaardige mensen. Ik vind het heel knap dat mijn oma, die na alles wat ze aan leed in het vrouwenkamp heeft meegemaakt, niet verbitterd is geworden. Ze stond altijd klaar voor anderen. Dit bewijst hoe sterk haar karakter was, ondanks alles wat ze heeft doorgemaakt, bleef haar liefdevolle aard overeind. Dat maakt dat ze het kwaad dat ze heeft ervaren niet heeft doorgegeven aan haar kinderen.
Mijn moeder is net zo warmhartig, dus die verbittering door oud zeer is er nooit zo in onze familie geweest.

Tony, 77 jaar, tweede generatie
Zoon David, 52 jaar, derde generatie
Kleinzoon Otis, 13 jaar, vierde generatie
WIJ ZIJN TROTSE INDO’S
JAPANSE BEZETTING
OTIS: Op school heb ik jammer genoeg niets over Indonesië en over de oorlog geleerd. Aan opa heb ik hierover alle vragen gesteld. Ik ben blij dat hij na de oorlog is geboren en dat niet heeft hoeven meemaken.
DAVID: Er zijn nog veel hiaten bij mij en mijn vader.
TONY: Mijn vader, die militair was in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), moest tijdens de oorlog, als krijgsgevangene, dwangarbeid verrichten op Sumatra aan de Pakan Baroe-spoorweg. Mijn moeder smokkelde als buitenkamper* vaak briefjes of eten binnen voor de vrouwen die in het kamp zaten. Nadat zij opgepakt was, kwam ze ook in een kamp terecht, waar zij zwanger raakte van een Japanner. Dit kind overleed; dat is alles wat wij weten.
INDONESISCH
TONY: Mijn vader was Hollander en mijn moeder was Menadonese**. Ik was en voelde mij Indonesisch, door de school en door de films over de Indonesische strijd tegen de Hollanders. Mijn ouders hadden een goede band met de familie en kozen voor het Indonesische staatsburgerschap. Ze kregen bescherming van de broer van mijn moeder, die kolonel bij het Indonesische leger was. Toen het politieke klimaat onder president Soekarno veranderde, zei mijn oom: “Ga naar Nederland, anders word je tweederangsburgers.” Wij hoorden bij de laatsten die in 1959 (ik was twaalf) naar Nederland vertrokken, de zogenoemde ‘spijtoptanten’.
SCHELDEN DOET PIJN
TONY: Ik zag die verandering als avontuur. Dat heb ik wel geweten: opgevangen in een pension in een boerendorp werd ik uitgescholden voor ‘pinda, pinda, poep-Chinees’***. Ik kon dat niet hebben en ging vechten. Dan kwamen de ouders: “Wat doen jullie hier? Rot op naar je eigen eiland, stelletje apen.” Dat was een verschrikkelijke periode. Mijn vader was vaak ziek en het was zwaar om te zien dat hij zoveel pijn had. Hij keek uit naar zijn pensioen, maar overleed op zijn 65ste.
IDENTITEIT
DAVID: In de jaren 80 werd ik fan van de politieke hiphop. Ik raakte geïnteresseerd in Martin Luther King en vooral in Malcolm X en ontdekte de African-American struggle. Hierdoor verdiepte ik mij in mijn eigen roots en voelde mij meer Indo, wat ik verwerkte in mijn graffiti op muren: Asian X.
TONY: Regelmatig kwam ik in Den Bosch graffiti van David tegen. Als kind van twee culturen was ik van jongs af aan altijd op zoek naar die verbinding met andere Indo’s en Molukkers.
TROTS
TONY: Toen we in Nederland aankwamen, had ik vaak het gevoel dat de Hollanders de Indo’s als mislukt beschouwden en ons discrimineerden. Wij kregen van onze ouders mee: “Laat je niet op de kop zitten en doe je best op school.” Ik ben en blijf een trotse Indo.
DAVID: Telkens moeten we ons hardmaken voor het juiste taalgebruik. Het woord ‘Indo’ moet je altijd uitleggen. Nog steeds zeggen mensen: “Indiër, Indiase of Indonesisch.” Maar die trotse kant herken ik en voel ik ook. Dat geef ik nu aan Otis door.
OTIS: Ik hoop heel erg dat we volgende zomervakantie naar Indonesië gaan om te zien waar opa vandaan komt.
TONY: Wat ik van harte voor de toekomst hoop, is dat de huidige generatie, zonder onze ballast en discriminatie, in vrijheid onze identiteit met trots blijft uitdragen.
*Buitenkampers waren Indo-Europeanen die niet geïnterneerd werden; ten onrechte werd vaak gedacht dat zij weinig oorlogsleed ondervonden terwijl zij eveneens onder zware omstandigheden van uitsluiting, schaarste en repressie leefden. Na 15 augustus 1945 waren zij, zonder de bescherming van het interneringskamp en de kampwachten, overgeleverd aan de vijandige nationalisten die streden voor onafhankelijkheid.
**Bewoner van Sulawesi.
***De term ‘pinda’ werd vroeger gebruikt als scheldwoord voor mensen van Indische komaf. Wordt door de jongere generatie nu soms als geuzennaam gebruikt.
HET IS NOOIT TE LAAT
WORSTELINGEN
JEREMY: Als kind was ik niet zo bezig met mijn familiegeschiedenis. Wel had ik altijd veel vragen. Mijn ouders waren nooit echt open over hun gevoelens; daar had ik last van. Ik worstelde vaak met mijzelf. Dus dwong ik mezelf te veranderen. Want het is wél nodig je emoties toe te laten en om er over te praten. Toen ik dat eenmaal deed, was mijn leven veel beter in balans.
MEITY: Mijn vader was dertien en mijn moeder elf toen de oorlog uitbrak. Kort na de Japanse inval in 1942, stond de Kempeitai (Japanse militaire politie) op de stoep. Ze zochten ‘troostmeisjes’* voor de bordelen. Om daaraan te ontsnappen, moest mijn moeder zich als buitenkamper** langdurig verstoppen. Hierdoor worstelde zij haar verdere leven met de constante onzekerheid; dat je niet weet wat er gaat gebeuren. Na de oorlog moesten ze hun toevlucht zoeken in beschermingskampen***. Uit de verhalen van mijn ouders proefde ik dat, tijdens die oorlogsjaren, de omstandigheden slecht, intimiderend en gewelddadig waren.
SPIJTOPTANTEN
MEITY: Mijn ouders hebben elkaar pas na de onafhankelijkheid van Indonesië ontmoet. Ze trouwden en kregen vijf kinderen. Op een gegeven moment moesten ze kiezen: óf je werd Indonesisch, óf je werd Nederlander. Ze kozen in eerste instantie voor de Indonesische nationaliteit. Doordat zij en mijn broers werden gediscrimineerd, besloten mijn ouders naar Nederland te gaan, voor een betere toekomst. Hun aanvraag werd drie keer afgewezen. In 1964, kort na mijn geboorte, verlieten zij als een van de laatste ‘spijtoptanten’ hun geboorteland.
LOSBREKEN
MEITY: Mijn moeder was zorgzaam en tegelijkertijd altijd bezorgd over haar kinderen. Ze was liefdevol maar ons los laten beangstigde haar. Toch lieten mijn ouders mij in het buitenland studeren. Ik was toen pas achtien jaar oud. Na mijn studie heb ik een jaar in Indonesië gewoond.
JEREMY: Ik heb eigenlijk precies hetzelfde ervaren met mijn moeder: in de buurt blijven en op tijd thuiskomen. Dat herken ik heel erg. Rond mijn 21ste ben ik verhuisd naar Gelderland.
IK DOE HET ANDERS
MEITY: Ik zei altijd: “Ik doe het anders” en had het gevoel dat ik Jeremy juist vrijliet. Dat heeft hij dus niet zo ervaren. Mijn moeder was van het niet zeuren en doorgaan, en zo ben ik ook geworden. Dan kom je jezelf op een gegeven moment tegen. Je familiegeschiedenis zit in je. Het mooie en het minder mooie. Van dat laatste is het lastig loskomen. Jeremy zegt: “Op een gegeven moment heb ik dat mijzelf aangeleerd”. Ik ben trots op je jongen. Ik vind het jammer dat ik daar niet meer in heb kunnen bijdragen. Toch is het nooit te laat; het lastige loslaten, maar dat kan nog steeds.
JEREMY: Het is belangrijk te leren van je verleden zodat je uiteindelijk jezelf kan zijn. Ik wil altijd het positieve in iets zien, hoe moeilijk dat ook is.
MEITY: Toen mijn ouders al op hoge leeftijd waren, interviewde ik ze en legde hun verhalen vast. Dit is hét moment hun verhaal te delen met mijn familie. Maar vooral met Jeremy, zodat we (nog) dichter tot elkaar kunnen groeien.
*(Jonge) vrouwen die tijdens de Japanse bezetting slachtoffer werden van oorlogsverkrachting en dwangprostitutie.
**Buitenkampers waren Indo-Europeanen die niet geïnterneerd werden; ten onrechte werd vaak gedacht dat zij weinig oorlogsleed ondervonden terwijl zij eveneens onder zware omstandigheden van uitsluiting, schaarste en repressie leefden. Na 15 augustus 1945 waren zij, zonder de bescherming van het interneringskamp en de kampwachten, overgeleverd aan de vijandige nationalisten die streden voor onafhankelijkheid.
***Opvangkampen waar Nederlandse en Indische/Indo-Europese burgers na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden beschermd vanwege het toenemende geweld dat het gevolg was van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd.
EEN VERZWEGEN VERLEDEN
EEN BELADEN NAAM
Mijn grootouders van vaderskant emigreerden in 1927 naar Nederlands-Indië (nu Indonesië) om beiden in Jogjakarta onderwijs te geven. Vanaf mijn puberteit, toen ik geïnteresseerd raakte in mijn voorgeschiedenis, heb ik mijn stamboom uitgezocht. Mijn oma vermeed echter elk gesprek over de geschiedenis en over mijn opa Heiko. Het enige dat ik wist, was dat ik als oudste kleinzoon naar hem ben vernoemd en dat hij tijdens de oorlog in 1944 bij een Japans zeetransport met het hellship Junyo Maru door een torpedering was verdronken. Mijn oma kwam niet vaak op visite, alleen tijdens verjaardagen. Op het moment dat mijn naam viel, zag ik bij haar even een schrikreactie: oh ja, die naam: Heiko.
NOODLOT
Omdat ‘tropenjaren’ dubbel tellen, kon mijn opa op zijn 50ste met pensioen. De definitieve terugkeer naar Nederland, in de zomer van 1940, was al gepland, maar de Duitse bezetting maakte dit onmogelijk. Mijn opa heeft zich toen bij de Stadswacht in Jogja aangemeld om het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) te helpen de stad te verdedigen. Na de capitulatie van Nederlands-Indië/Indonesië werd hij door de Japanse bezetter als militair beschouwd en tot krijgsgevangene gemaakt. Oma is met haar dochter en jongste zoon in een vrouwenkamp terechtgekomen. Mijn vader, haar oudste zoon, was om het gymnasium te volgen al in 1937, toen hij vijftien was, naar Nederland teruggekeerd. Mijn tante is vanaf haar achtiende in het kamp door de Japanners misbruikt en gemarteld en heeft afschuwelijke dingen meegemaakt. Mijn oom werd op zijn zestiende naar een jongenskamp gestuurd, waar hij de doden uit de ziekenboeg moest begraven.
HET GROTE ZWIJGEN
Net als mijn oma, hebben mijn vader, oom en tante nooit iets verteld over die oorlogstijd in Nederlands-Indië/Indonesië. Ze hebben ook altijd gezegd: “We hebben niks tastbaars meer uit Indië”. Mijn vader bevestigde dat keer op keer. Toen ik in 2008 tijdens de herdenking van de hellship-slachtoffers zou spreken, zei ik hem: “De titel van mijn toespraak luidt: ‘Hoe vertel je een verhaal dat je niet kent?’, omdat jij zegt niks uit Indië te hebben en nooit iets wezenlijks over die tijd hebt kunnen of willen vertellen.” Tot mijn grote verbazing vond ik een paar jaar geleden, na mijn vaders overlijden, 299 brieven van mijn grootouders aan hun families in Nederland. Die brieven had hij bewaard en staan nu voor mij symbool voor ‘het grote zwijgen’. Maar het blijft pijnlijk, want ik geloofde mijn vader. Sinds 2012 heb ik als oprichter en voorzitter van de Stichting Herdenking Slachtoffers Japanse Zeetransporten vaak over dat zwijgen gesproken.
EEN LEVENSBEPALEND VERLEDEN
Nu ik op mijn 70ste op mijn leven en werkzaamheden als geneticus en therapeut kan terugkijken, besef ik dat dat verleden mij in veel van mijn keuzes in mijn leven heeft beïnvloed. Dat raakt mij. Al die vragen over en gaten in mijn familiegeschiedenis zijn zelfs op een wetenschappelijke voedingsbodem terechtgekomen: de zogenoemde ‘transgenerationele overdracht van trauma’. De laatste vijftien jaar realiseer ik me dat veel van wat ik heb gedaan en nog steeds doe, met dat verzwegen verleden te maken heeft. Het was onbewust heel bepalend. Tijdens de jaarlijkse herdenkingen hoop ik elke keer dat jonge mensen snappen dat wie ze in hun leven worden, mede bepaald wordt door hun familiegeschiedenis. Daarover praten helpt!
VERBONDENHEID
HECHTING
LISA: Mijn zus en ik zijn geadopteerd uit China. Vaak is hechting een belangrijk thema voor adoptiekinderen. Ik bespreek dit onder andere met mijn moeder, die zelf ervaren heeft wat het is om afstand te voelen binnen een gezin. Soms zag zij jarenlang haar vader niet.
DIDO: Ik ben nogal introvert en Lisa is juist extrovert. Doordat zij mij vragen over mijn ingewikkelde relatie met mijn vader stelt, leer ik veel van haar.
LISA: Allebei ervaren we dat er in Nederland veel onwetendheid is over onze geschiedenissen, waardoor zowel mama als ik met vooroordelen of soms, in mijn geval, met discriminatie te maken hebben.
TWEE OORLOGEN
DIDO: Zoals in veel gezinnen werd er bij ons weinig over het oorlogsverleden gepraat. Mijn vader had zich in 1939 als jongeman aangemeld bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). In 1942 werd hij door de Japanse bezetter gevangengenomen. Via een wekenlang en onmenselijk zwaar zeetransport met een hellship (Japans transportschip) kwam hij in Japan terecht om dwangarbeid te verrichten. Na de bevrijding in 1945 brak de onafhankelijkheidsoorlog uit en werd hij opnieuw bij het KNIL ingedeeld om te vechten tegen de Indonesiërs.
SADISTISCHE TREKJES
DIDO: Mijn vader was een moeilijke man en ik denk dat hij getraumatiseerd uit de oorlog is gekomen. Regelmatig had hij van die sadistische trekjes. Ik at bijvoorbeeld heel erg langzaam. Hoewel ik nog klein was, belde hij dan elke dag de politie om me op te komen halen. Het eerste wat ik kreeg nadat hij was overleden, was een klewang en sabels (traditionele zwaarden). Daar werd ik ook niet heel vrolijk van. Je wilt toch positief over je vader denken? Maar dat valt niet altijd mee. Als je dan onderzoek gaat doen, dan denk je: wat heeft hij allemaal meegemaakt?
MIJN OUD ZEER
DIDO: Door de scheiding van mijn ouders, op mijn zevende, was de relatie met mijn vader steeds een paar jaar verstoord. Op een dag stuurde hij mij een krantenknipsel dat hij op bezoek was geweest bij de familie van de Amerikaanse piloot die in 1945 over zijn kamp had gevlogen. Dat was natuurlijk het ideale moment om te zeggen: “Pap, vertel nou eens, hoe was het daar in dat kamp? Hoe voelde je je?” En dat heb ik gewoon nooit gedaan. Dat is míj́n oud zeer. Niet zozeer het zwijgen van mijn vader, maar dat we nooit aan deze gesprekken zijn toegekomen en dat dat ook aan mij lag.
LISA: Ik ben heel nieuwsgierig aangelegd en ik vind het wel belangrijk om veel vragen aan mama te stellen. Door wat zij nu over zichzelf vertelt, besef ik des te beter dat ik hiermee moet doorgaan.
TROTS
DIDO: Ik ben heel trots op mijn gezin en mijn boeken. Lisa en ik hebben beiden Aziatische roots en elk ons eigen zeer. Door erover te praten voelen wij ons steeds meer verbonden.
LISA: Misschien was het schrijven van een boek over haar vader best confronterend, maar wel de manier om dichter bij hem én bij zichzelf te kunnen komen. En is er een last van haar schouders gegleden. Hierdoor begrijp ik mama nog beter.
DIDO: Ik hoop dat mijn dochters – net zoals Auke (hun vader) en ik, allebei schrijver – veel geluk vinden in hun werk. Daarin kunnen wij ons uiten en gedachten en emoties vormgeven. Pas nu ik ouder ben, heb ik mijn eigen stem gevonden en mijn oud zeer kunnen verwerken.
IN DE KIEM GESMOORD
EEN HEL OP AARDE
MALU: Opa heb ik nooit gekend en oma zei altijd: “Ik kan mij niks meer herinneren, vraag maar aan iemand anders.” Nu ik zelf een kind krijg, merk ik dat die nieuwsgierigheid toeneemt.
ARNOLD: Ook mij is bijna niets verteld. Mijn moeder was veertien jaar toen ze geïnterneerd werd. Door de scheiding van zijn ouders is mijn vader bij zijn grootouders opgegroeid. Hij werd van de HBS gehaald omdat zij het schoolgeld niet meer konden betalen. Dat deed hem enorm verdriet. Op zijn twintigste ging hij bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Hierdoor kwam hij tijdens de Japanse bezetting op zijn 21ste in een krijgsgevangenenkamp terecht. Toen heeft hij op Sumatra dwangarbeid moeten verrichten aan de Pakan Baroe-spoorweg. Dat moet een vreselijke hel zijn geweest.
EEN VERTROEBELD BEELD
MALU: In 2008 bezocht ik samen met mijn ouders en nicht Sawahlunto, waar opa en oma gewoond hebben.
ARNOLD: Ik dacht altijd in tempo doeloe-sfeer (vroegere tijden) over die periode. Maar na het lezen van het boek Japanse ogen van Reggie Baay wijzigde zich dat beeld. Begin 1947 vond rond Palembang een vijfdaagse oorlog plaats waar vijfduizend burgerslachtoffers zouden zijn gedood. Ik moest enorm omschakelen: zou mijn vader, die op dat moment gelegerd was in Palembang, ook mensen hebben gedood? Daar zit ik nog altijd mee. Mijn ouders zijn in 1952 halsoverkop uit Indonesië gevlucht uit angst gedood te worden door Indonesische nationalisten die het gemunt hadden op Indo’s die niet voor de Indonesische nationaliteit gekozen hadden. Nadat ze in Nederland aankwamen, hebben wij in drie verschillende contractpensions gewoond en hebben we veel armoede gekend.
ANGST EN PANIEK
ARNOLD: In 1999 kreeg ik een hartinfarct. Malu stond als klein meisje naast mijn ziekenhuisbed. Nadat ik verschillende paniekaanvallen kreeg, dacht ik: ik moet hulp vragen. De psychiater ontdekte heel veel angst bij mij in relatie tot mijn historie: “Jij bent geboren in een periode dat jouw moeder nog kampte met angsten uit twee oorlogen: angst om vermoord te worden, maar vooral voor de overtocht naar een onbekend land.” Ook bij mij zit die angst in mijn genen.
MALU: Hoewel ik nog jong was, was er veel angst voelbaar, maar dit werd voor mij veelal onder de radar gehouden. Die angsten hebben later rond mijn twaalfde ook een grote rol in mijn leven gespeeld. Ineens begon ík paniekaanvallen te krijgen.
ARNOLD: Malu gaf, zo jong als ze was, zelf aan: “Ik kan het niet meer aan. Ik heb hulp nodig.”
MALU: We hebben het allebei toen door therapie redelijk goed in de kiem gesmoord. Maar in onze drie-eenheid waren angst en paniek wel een thema tijdens mijn jeugd.
HET PAD VRIJGEMAAKT
MALU: Ik vind het belangrijk dat onze zoon Indy enige kennis krijgt van zijn Indische familiegeschiedenis. Wat hij daar dan zelf mee gaat doen, dat is aan hem. Ik heb geluk gehad dat mijn vader er zo mee bezig is geweest en met zichzelf aan de slag is gegaan. Voor mij is hierdoor al een pad vrijgemaakt.ARNOLD: Ik ben er nu echt aan toe om opa te zijn. Ik hoop werkelijk voor die kleine katjong (Indische jongen; plagerig) dat die angst inderdaad gestopt is. Want alleen dan kun je de wereld met een open blik tegemoet treden.
EEN LEVEN ZONDER BITTERHEID
VERDRIET
MARY: Ik was nog jong toen ik in 1951 in Nederland aankwam. Pas later besef je wat je ouders hebben meegemaakt. Ik groeide op in Woonoord Westerbork, een voormalig concentratiekamp, waar de mannen niet mochten werken. In onze barak hingen foto’s, maar er werd niets over vroeger verteld. Ik voelde hun verdriet en verlangen naar hun familie. Zelfs fijne herinneringen deelden ze niet; alles werd door de heimwee en de pijn weggestopt.
WAARDIGHEID
MARY: Er was onderling een enorme saamhorigheid en de kerk en muziek speelden een grote rol in ons leven. Maar de mannen waren enorm gefrustreerd, omdat ze totaal afhankelijk waren gemaakt. Zij hadden hun geloof in de Nederlandse regering verloren; hun waardigheid was hen afgenomen. Dit werd op de kinderen afgereageerd. Wij kregen regelmatig lijfstraffen en werden streng en militaristisch opgevoed.
ANGST
MARY: Tijdens de oorlog moest mijn moeder zich regelmatig voor de Japanners verstoppen en zag zij veel wreedheden. De angst in haar lichaam was nog steeds voelbaar. De Nederlandse regering had in de woonoorden Molukkers uit verschillende kampongs (dorpen) bij elkaar gezet. Die kenden elkaars gewoontes niet. Daardoor ontstonden ruzies en wrede situaties, zodat wij als kind ook vaak in angst leefden.
VOELBAAR
LISA: Als klein kind was ik niet echt bezig met wat mijn familie heeft meegemaakt. Pas door de treinkaping in de jaren 70 werd ik geconfronteerd met het feit dat ik Moluks ben. Vanaf toen ging ik mij verdiepen in onze achtergrond. Als ik aan mijn moeder denk, hoe ze als tweejarige in de haven van Rotterdam aankwam, raakt en emotioneert mij dat enorm. Nu ik alle verhalen ken, heb ik een beeld bij de hele geschiedenis die zij meedraagt en is de pijn voelbaar voor mij.
GROEPSDRUK
LISA: Als oudste kleinkind moest ik het goede voorbeeld geven. Ze zeiden: “Zorg ervoor dat je ons niet in verlegenheid brengt”. Niet dat ik dat deed, maar er was een grote sociale controle. Ik moest leren mijn eigen mening te geven. En ik wilde ook mijn zangtalent verder ontwikkelen dan alleen in de Molukse gemeenschap. Dat werd niet meteen door mijn omgeving en vriendenkring omarmd. Op mijn negentiende wilde ik het huis uit.
MARY: Ik was zo geschrokken en vroeg Lisa: “Vind je het hier niet leuk?” Ze antwoordde dat ze het benauwend vond en niet kon ademhalen. Ik besloot haar te laten gaan en haar te steunen.
LOSMAKEN
LISA: Op mijn 35ste voelde ik dat ik opnieuw keuzes moest maken. De druk en verplichtingen die ik voelde, naast mijn gezin, baan en werk als zangeres, waren te groot. Ondanks de sterke band met mijn moeder probeerde ik mijn ouders uit te leggen dat ik mijn leven op mijn manier wilde invullen.
MARY: Ik heb voor mijn kinderen moeten vechten. Al jong, door buiten de Molukse wijk te gaan wonen en door mijn man te laten inzien dat het om hen gaat. Het gaat niet om ons, zij moeten verder!
LISA: Wij, de derde generatie, vinden het belangrijk om de Molukse tradities in ere te houden op onze eigen manier. Ik ben enorm dankbaar voor de verhalen en dat mijn grootouders ons ondanks hun oude pijn geen bitterheid hebben meegegeven.

Hedwig, 89 jaar, eerste generatie
Dochter Monique, 59 jaar, tweede generatie
Kleinzoon Marius, 24 jaar, derde generatie
LEVEN IN VRIJHEID
WERELDGESCHIEDENIS
MARIUS: De afgelopen jaren vertelt oma mij steeds meer. Eerder had ik helemaal geen besef van haar verleden. Ik vind het bijna onwerkelijk om te beseffen hoe lang die oorlogsperiode in Nederlands-Indië/Indonesië heeft geduurd en welke impact dat heeft gehad op iedereen die daar toen leefde. Dat grijpt mij aan.
MONIQUE: Toen wij jong waren, werd er tijdens familiebijeenkomsten over koetjes en kalfjes gesproken. Aan mijn oma merkte ik dat ze niet alles over ‘Indië’ wilde vertellen, want dat waren toch wel schrijnende verhalen. Ze had zich ingesteld op vooruitkijken en niet aankomen met hoe vreselijk zij het hebben gehad.
HEDWIG: Het is een verleden waarvan ik vind dat het belangrijk is dat mijn nazaten daarover weten. Bovendien is het onderdeel van de wereldgeschiedenis. Daarover moet meer bekend worden.
BUITENKAMPERS
HEDWIG: Mijn vader, die bij de bank werkte, werd begin 1942 in verband met de oorlogsdreiging opgeroepen om bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) te dienen. Toen de oorlog uitbrak, is hij onmiddellijk door de Japanse bezetter gevangengenomen. Met een Japans hellship (transportschip) is hij naar Birma vervoerd om aan de Birma-Siam-Spoorweg dwangarbeid te verrichten. Hij heeft hier weinig over verteld. Dankzij mijn moeder waren wij buitenkampers*. We konden overleven door de vruchtbomen in onze tuin en door de Chinese buren die ‘s nachts boodschappen brachten. Vader wilde na de oorlog niet demobiliseren. Bij de tweede ‘politionele actie’** moest hij naar Malang. Dat was een hele nare periode. De pemoedas (Indonesische vrijheidsstrijders), die overal konden opduiken, waren enorm gevaarlijk. Begeleid door een gewapende militair werden wij in vrachtwagens naar school gebracht.
ZORGELOOS
MONIQUE: Door alle verhalen over de twee oorlogen die onze familie heeft meegemaakt, heb ik altijd enorm beseft hoe zorgeloos ónze jeugd was. Ik hoop dat mijn kinderen net zo’n onbezorgde jeugd houden als wij gehad hebben.
MARIUS: Wat ik erg heb gemerkt is dat wij, mama en ik, in een hele veilige omgeving zijn opgegroeid. Dat is heel bijzonder als je kijkt naar de geschiedenis van de wereld: dit is de eerste lange periode waarin er vrede is. Ik begrijp dat oma, omdat zij dat niet gekend heeft, zich nu pas een beetje kan uiten.
VRIJHEID
MONIQUE: We hebben meegekregen dat we niet te snel moeten oordelen of mensen in een hokje plaatsen. Als mensen zich bij jou op hun gemak voelen, dan komen ze echt tot bloei.
MARIUS: Vandaar dat ik ook het besef heb gekregen dat het heel bijzonder is om in vrijheid op te groeien met alles wat je wil en dat alles kan, nooit iets te gek is en je ook alle ruimte krijgt om je eigen fouten te maken. En dat ik uiteindelijk altijd kan terugvallen op mijn ouders en oma. Die warmte en veilige haven, dat wil ik uitdragen naar de volgende generaties.
MONIQUE: We hebben voor de muziek gekozen, een heel fijn vak en dat relativeert alles ook wel. Dankzij het succes met de band Loïs Lane, samen met mijn zus Suzanne, konden wij kiezen voor een hoge kwaliteit van leven: heel ontspannen en samen op een positieve wijze genieten van de kleine dingen.
MARIUS: Nu oma ziet dat wij allemaal goed terecht zijn gekomen, kan zij ook meer delen over haar eigen pijn.
**Buitenkampers waren Indo-Europeanen die niet geïnterneerd werden; ten onrechte werd vaak gedacht dat zij weinig oorlogsleed ondervonden terwijl zij eveneens onder zware omstandigheden van uitsluiting, schaarste en repressie leefden. Na 15 augustus 1945 waren zij, zonder de bescherming van het interneringskamp en de kampwachten, overgeleverd aan de vijandige nationalisten die streden voor onafhankelijkheid.
**Grootschalige militaire operaties van het Nederlandse leger in Indonesië tussen 1945-1949 die erop gericht waren om de Indonesische onafhankelijkheid met geweld te voorkomen (onderdeel van de koloniale oorlog).






















